Tom Dumoulin was jarenlang de belichaming van berekend rijden. Toch kijkt hij met gemengde gevoelens naar de richting die het wielrennen vandaag uitgaat. In een interview met AS vertelt hij hoe de sport volgens hem drastisch is veranderd: “Het is allemaal zo wetenschappelijk geworden en hard. Natuurlijk was het dat vroeger ook al, maar nu is het echt ongelooflijk hoe ver het gaat.”
Waar Dumoulin zelf ooit zijn tijdritten tot op de watt controleerde, ziet hij nu een generatie die volgens hem soms te veel vertrouwt op cijfers. “Ik ben blij dat ik nu geen wielrenner meer ben,” zegt hij met een glimlach. “Ik heb veel respect voor de jongens van nu, maar het is een totaal andere wereld geworden.”
De Limburger, die in 2017 de Giro d’Italia won, is inmiddels al even klaar met het leven in het peloton. Hij geniet van zijn vrijheid, sport op gevoel, en rent tegenwoordig marathons ‘voor de lol’. Zijn debuut in Amsterdam (2u29’21) bewees dat zijn benen nog altijd goud waard zijn, maar het 'moeten' van vroeger is verdwenen.
“Ik hou van sport in het algemeen,” vertelde hij. “Hardlopen, padel, fietsen… maar zonder druk. Mijn droom is om ooit de marathon van New York te lopen. Gewoon voor de ervaring.”
Die ontspannen houding staat haaks op het imago dat hem ooit groot maakte: de man die niets aan het toeval overliet. Misschien juist daarom werkt zijn eerlijkheid nu zo ontwapenend — de perfectionist die eindelijk vrede heeft met imperfectie.
Natuurlijk komt in elk gesprek over de moderne koers al snel de naam Pogacar voorbij. Dumoulin bewondert hem, maar ziet ook een schaduwkant: “Wat hij doet is ongelooflijk… en soms een beetje saai. Toen ik laatst het EK becommentarieerde en hij op 75 kilometer van de meet aanviel, dachten we: oké, dit was het. De koers was meteen voorbij.”
Die eerlijkheid maakt Dumoulin anders dan veel oud-renners: geen jaloezie, maar een soort serene afstand. Hij bewondert de toppers, maar verlangt niet meer naar hun wereld.
2025-11-04T14:35:48Z